Casper Carel Riko, zijn kinderen en kleinkinderen.

Autheur: Theo Thomassen
Archiefschool
Den Haag

Casper Carel Riko, hoedenmaker, trouwde op 31 maart 1830, op tweeëntwintigjarige leeftijd, in zijn geboorteplaats Den Haag met Cornelia Koster, een zestienjarig naaistertje uit Vlissingen. Anderhalve maand later, op 18 mei 1830, werd hun zoon Andries Godefridus geboren. Hij zou in feite opgroeien als enig kind: zijn zusje Johanna Cornelia, geboren in Den Haag op 13 februari 1832 stierf jong terwijl zijn tweede zusje op 27 december 1834 in Den Haag dood werd geboren. Na 1834 (wanneer?) ging het gezin in Delft wonen, bij de moeder van Cornelia, Anna Van de Hoeven, de weduwe van Andries Koster. Zij woonde aan de Vlouw in Delft, waar, blijkens de volkstellingsregisters van 1839, ook Neeltjes jongere zusje Johanna Nisetta woonde en de familie Wolf.

Casper Carel vertrok op zeker moment met vrouw en kind naar Parijs. Niet duidelijk is waarom hij dat deed en wanneer. Vast staat wel dat het in Parijs tussen Casper Carel Riko en Neeltje Koster tot een breuk kwam. Neeltje, verlaten door haar man, ging in 1852, samen met modelmaker Frederik Leopold Knipper (geb. Utrecht 2-2-1816) en haar zoontje Andries weer naar Nederland. In november van dat jaar vestigde het drietal zich in IJsselmonde, op Fijenoord 76.

Andries trouwde op 4 oktober 1854 in Rotterdam met Geertruij Aliet, een dienstbode uit een Nijmeegse familie. Van zijn vader in Parijs had hij bij notariële akte toestemming voor het huwelijk gekregen. Op 2 januari 1855, kort nadat hij een huis had gevonden aan de Tuinderslaan in Rotterdam, liet André zich vanuit IJsselmonde naar Rotterdam overschrijven. Op 27 maart 1855 werd zijn eerste kind geboren, die Andries Gidefridus werd genoemd en nog dezelfde dag overleed.

Lang bleef hij met zijn vrouw niet in Rotterdam wonen. Al op 7 augustus 1855 verhuisden zij naar Frankrijk, naar Houre de Grace. In de familie gaat het verhaal dat hij als machine bankwerker meewerkte aan de bouw van een van de bruggen van Parijs, waar nog steeds zijn vader woonde. Op 8 september 1856 werd in Parijs hun eerste kind, Caroline Jeanne, geboren.

In januari 1858 woonden moeder en dochter weer in Rotterdam, in de Prinsestraat. Vader zal nog wel even in Parijs zijn gebleven. In het bevolkingsregister staat achter zijn naam vermeld: "tijdel. afwezig Art. 76 BW". (Nazien). Op 27 februari 1862 waren ze weer bij elkaar, toen ze respectievelijk vanuit de Prinsestraat en Parijs (?) naar Kralingen verhuisden, eerst naar de Prinsestraat en vandaar naar de Warmoezierslaan, waar ze tot 30 september 1862 bleven. Lang duurde die hereniging niet. Geertruij kreeg op 7 oktober 1862 (tijdelijk) onderdak bij haar schoonmoeder Cornelia Koster in Rotterdam en woonde daarna in de L. Fokstraat 65, Passage 19 en de Lange Baanstraat, bij haar dochter Caroline Jeanne en haar schoonzoon, Christiaan Lodewijk Weteling.

Neeltje Koster was intussen vanuit IJsselmonde eerst naar Delft verhuisd en vandaar op 10 mei 1862 naar Den Haag, waar ze was ingetrokken bij haar zwager en schoonzus Hendrik Lambertus Riko en Johanna Sabel en hun gezin (Spijkerslop 36, Jagerstraat 14, Molenstraat en Z. Binnensingel). Op 4 / 6 april 1868 verhuisde ze alleen van Den Haag naar Rotterdam, waar ze als "verlaten vrouw" werd ingeschreven op het adres Lange Baanstraat 337. Ze woonde vervolgens een tijdje samen met Adrianus Johannes van Eyck (geb. 1813) op de Tholenstraat 536.

Caroline Jeanne trouwde in 1875 in Rotterdam op negentienjarige leeftijd met kunstlakker Christiaan Lodewijk Weteling. Volgens de huwelijksaangifte van 21 februari woonde ze op dat moment evenals haar vader Andries Riko en haar moeder Geertrui Aliet in Amsterdam, maar dat was niet in overeenstemming met de feitelijke situatie, zoals hieronder zal blijken. Lien en Chris gingen in Roterdam wonen, samen met Geertrui Aliet.

Op 15 juni 1881 moest Andries Godefridus Riko voor het Amsterdamse Hof terecht staan wegens valsheid in geschrifte bewijsbaar 33 malen gepleegd bij zijn werkgever, de firma Hendriks Kuinders in Amsterdam, waar hij al vele jaren werkzaam was. Hij had daar als machinist bij de fabricage van schooltassen zijn werkbriefjes zodanig vervalst, dat hem vele malen een aanmerkelijk hoger loon werd uitbetaald dan hij eigenlijk verdiende. Op 22 juni 1881 werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en de betaling van zesendertig geldboetes van f 50,-. De gevangenisstraf ging in op 22 juni 1881 en zou eindigen op 22 juni 1883.

In februari 1882 ontving het hof in Amsterdam een verzoek om gratie op naam van Geertrui Aliet in Rotterdam, maar niet door haar ondertekend. Onderzoek wees uit, dat Geertrui Aliet haar schoonmoeder Neeltje Koster in algemene termen haar toestemming had gegeven om op haar naam een gratieverzoek in te dienen, maar dat zij de uiteindelijke tekst niet had gezien en ook niet voor haar rekening wilde nemen. In het verzoekschrift werd namelijk als reden voor gratie aangevoerd, dat Andries Godefridus "zijne vrouw en kinderen in een zorgwekkende toestand heeft achtergelaten, en zij in hem alles verloren hebben." Dat had bij de rechtbank al verwondering gewekt, omdat bij de behandeling van de zaak was gebleken, "dat Riko sedert een aantal jaren van zijne vrouw gescheiden leefde; dat zij te Rotterdam woonde, terwijl hij reeds sedert een tiental jaren hier ter stede zamenwoonde met zekere weduwe Muller, bij wie hij volgens geruchte verscheidene kinderen had." Geertrui Aliet verklaarde dan ook desgevraagd, "dat zij sedert ruim tien jaren van hare man gescheiden leeft, en het haar bekend is, dat deze te Amsterdam met de weduwe Muller huist." Zij had haar schoonmoeder toestemming gegeven om op haar naam een gratieverzoek in te dienen, omdat haar man haar de verzekering had doen geven,"dat hij na zijn ontslag uit de gevangenis weder tot haar zoude komen en voortaan goed zoude oppassen." Nu zij het gratieverzoek gelezen had, moest ze vaststellen, "dat de daar gegevene voorstelling als zoude zij met hare kinderen in een zorgvolle toestand achtergebleven zijn, geheel bezijden de waarheid is, aangezien zij slechts één dochter heeft, die reeds gehuwd is, zoodat zij slechts voor zichzelve behoeft te zorgen en daartoe wel in staat is." Vermindering van straf werd dus niet verleend. Andries zat in de gevangenis aan de Noordsingel in Rotterdam zijn straf van twee jaar helemaal uit. Hij hield in die periode (vanaf 4 april) domicilie in het huis van zijn moeder Neeltje Koster in Rotterdam: Vogelzang 26, Prinsenstraat 13 en Herenstraat 11.

Geertrui Aliet overleed in Rotterdam op op 28 februari 1893, zesenzestig jaar oud. Andries Godefridus was vrij. Op 25 oktober 1893 trouwde hij in Rotterdam met de weduwe Muller, die voluit Klasina Wilhelmina Gijsbers heette en inmiddels 64 jaar oud was. Hij overleed in Rotterdam op 29 november 1898.

Cornelia Koster overleefde iedereen. Ze overleed op 8 juli 1904, acht dagen voor haar 91e verjaardag, in haar huis aan de Herenstraat in Rotterdam.